Gun jezelf geluk!

Wat hebben een veilige gehechtheid en een hoge mate van zelfwaardering met elkaar gemeen? deel 2

Wat hebben een veilige gehechtheid en een hoge mate van zelfwaardering met elkaar gemeen? deel 2

09-02-2017

In deel 1 beschreef ik het belang van een veilige gehechtheid. Maar wat is nu eigenlijk een veilige gehechtheid? Voordat ik daar dieper op in ga, nog even een samenvatting van de gehechtheidstypen. Het belang van een veilige gehechtheid en de ontwikkeling van het zelfvertrouwen volgt aan het einde van dit artikel.

Hechting

Ainsworth (Ainsworth & Wittig 1969) heeft vier typen gehechtheid onderscheiden, die met een standaard observatieprocedure bij kinderen van 12 tot 20 maanden kunnen worden vastgesteld: de Vreemde-Situatieprocedure.

  • Type A:Onveilig-vermijdend gehechte kinderen. Deze kinderen hebben hun gehechtheid geminimaliseerd, omdat zij ervaren hebben dat de ouder relatief vaak afwijzend, zakelijk of weinig sensitief is. Ze negeren of vermijden de opvoeder en gedragen zich (prematuur) zelfstandig.
  • Type B:Veilig gehechte kinderen. Bij deze kinderen is er een goede balans tussen exploratiedrang en gehechtheidsgedrag. Kinderen durven nieuwe taken aan te gaan, zijn angstig wanneer de ouder uit het zicht is en zoeken toenadering bij terugkomst, waarna ze weer verder durven te exploreren. Ouders zijn sensitief, coöperatief en toegankelijk. 
  • Type C: Onveilig-afwerend gehechte kinderen. Deze kinderen zoeken juist heel veel toenadering bij de opvoeder en zijn weinig geneigd om zelfstandig activiteiten uit te voeren. De afwezigheid van de opvoeder leidt tot angst terwijl de terugkeer van de ouder begroet wordt met boosheid en verontwaardiging. De opvoeder is vaak inconsequent sensitief, onvoorspelbaar voor het kind en afwezig op cruciale momenten. 
  • Type D:Gedesorganiseerd gehechte kinderen. Bij deze kinderen is sprake van gedrag met kenmerken van hechtingstype A en C. Enerzijds zoeken zij toenadering tot de ouder, terwijl dat tegelijkertijd stress en angst oplevert. De omgang met de ouder is vaak inconsequent geweest en onvoorspelbaar terwijl ook vaak sprake is van trauma's of andere ingrijpende gebeurtenissen. 

Veilig en onveilig gehecht

Hechting en gehechtheid worden beschreven in de gehechtheidstheorie van Bowlby. Voor een veilige hechting is het van belang dat de opvoeder gevoelig is voor de signalen van het kind (bijvoorbeeld door het te troosten wanneer het huilt), de autonomie van het kind respecteert, en steun en structuur biedt. De gehechtheid van een kind weerspiegelt in feite de opvoedingsgeschiedenis die het kind met zijn opvoeder heeft (Van IJzendoorn 2008). Het gedrag van kinderen laat zien of zij ervan uitgaan dat de opvoeder hun signalen zal opmerken en er zo nodig direct en adequaat op in zal gaan (veilig gehecht). Maar ze kunnen ook met hun gedrag aangeven dat ze dat juist niet doen (onveilig gehecht).

Allesbepalend voor een goede gehechtsrelatie is de manier waarop het contact tussen opvoeders en kind verloopt. In het bijzonder gaat het dan om de gevoeligheid (sensitiviteit) of het reactievermogen (responsiviteit) van de opvoeder. De ouder moet zich kunnen inleven in de gevoelens en behoeftes van het kind. De Wolff en Van IJzendoorn (1997) toonden in een zeer omvangrijke meta-analyse het verband tussen sensitiviteit en gehechtheid aan. Bij sensitieve opvoeders is de kans op het ontstaan van een veilige gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind groter (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn en Juffer, 2003). 
Een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van hechtingsproblemen is dan ook mishandeling of verwaarlozing van het kind door de ouders (Baer & Daly Martinez, 2006; Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2010). Door mishandeling of verwaarlozing wordt het vertrouwen van het kind in de opvoeders geschaad. Dit staat ook relaties met andere in de weg. 
Kinderen hebben een stabiele en voorspelbare relatie met hun opvoeders nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Wanneer kinderen veel wisselende opvoeders hebben, is de kans groter dat zij moeite hebben om een veilige gehechtheidsrelatie aan te gaan. Dit geldt vooral voor jonge kinderen heel sterk. Te denken valt aan kinderen die veel wisselende verzorgers hebben ( Van IJzendoorn, 2008), uit huis geplaatste kinderen die herhaaldelijk worden overgeplaatst (Juffer, 2010), maar ook een langdurige ziekenhuisopname van de opvoeder of het kind. Naarmate een kind vaker is overgeplaatst en dus belangrijke gehechtheidsfiguren heeft moeten achterlaten, is de kans op een onveilige gehechtheid groter (Juffer, 2010). 

Kenmerken van het kind

Een aantal kenmerken van het kind, zoals vroeggeboorte (prematuriteit), verstandelijke of lichamelijke beperkingen, autisme of een moeilijk temperament, kunnen de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie tussen kind en opvoeders bemoeilijken. Dat komt vooral doordat het voor opvoeders moeilijker is om consequent sensitief en responsief te reageren op signalen van het kind. Dit geldt vooral wanneer er sprake is van ernstige afwijkingen bij het kind.
Beschermende factoren bij de opvoeders, zoals hoge sensitiviteit, kunnen de risicofactoren bij het kind vaak compenseren. Risicofactoren bij de ouders of verzorgers, zoals lage sensitiviteit, kunnen niet gecompenseerd worden door gunstige factoren bij het kind (Rigter, 2002; Van IJzendoorn, 2008). 

Kenmerken van de ouder

Naast de sensitiviteit van de opvoeder zijn ook andere kenmerken van opvoeders in verband gebracht met gehechtheid, waaronder de ontwikkelingsgeschiedenis, bepaalde persoonskenmerken en de psychische gesteldheid. 
De manier waarop een opvoeder zelf als kind heeft geleerd gehechtheidsrelaties aan te gaan, bepaalt sterk de manier waarop hij of zij een gehechtheidsrelatie met zijn kind aangaat. Zo blijkt uit een meta-analyse van Van IJzendoorn (1995) dat in 75 procent van de gevallen de gehechtheidskwaliteit - veilig of onveilig - tussen moeder en kind voorspeld kan worden op basis van de gehechtheidsgeschiedenis van de moeder. Die geschiedenis kan worden vastgesteld met het Gehechtheids Biografisch Interview. De kans is dus groot dat een patroon van gehechtheidsrelaties van generatie op generatie wordt overgedragen. 
Psychische problemen bij de opvoeder kunnen bijdragen aan het ontstaan van een onveilige gehechtheid. Uit meerdere meta-analyses (Martins en Gaffan, 2000; Atkinson, Paglia en Coolbear, 2000) blijkt dat depressiviteit van de moeder samenhangt met gehechtheid. Dit geldt ook voor andere psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek. Vermoedelijk komt dit doordat de psychische problemen het vermogen om sensitief en responsief in te gaan op de behoeften van het kind negatief beïnvloeden. 
Verder blijkt dat gehechtheid samenhangt met het vertrouwen dat moeders hebben in hun eigen bekwaamheid als opvoeder. Opvoedingsonzekerheid of opvoedingsspanning hebben een negatieve invloed op de gehechtheidsrelatie (Atkinson et al., 2000; Diener, Nievar & Wright, 2003).

Gezins- en leefomstandigheden

Naast kenmerken van het kind en de opvoeder spelen ook gezins- en leefomstandigheden een rol. 
Bij gezinsomstandigheden kan het onder meer gaan om relatieproblemen, financiële problemen of een gebrek aan enige regelmaat en structuur in het gezin. Vaak komen deze factoren samen voor in gezinnen uit de lagere sociaal-economische klasse (Van IJzendoorn, 2008).
Kinderen bij wie sprake is van een opeenstapeling van sociaal-economische risicofactoren maar die niet mishandeld worden, ontwikkelen ongeveer even vaak een gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie als kinderen die mishandeld worden (Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg en Van IJzendoorn, 2010).

Gedragsstoornissen en andere ontwikkelingsproblemen

Een meta-analyse van Van IJzendoorn, Schuengel en Bakermans-Kranenburg (1999) laat zien dat een onveilige gedesorganiseerde gehechtheid op jonge leeftijd later tot ontwikkelingsproblemen en psychopathologie leidt. Ook een recente meta-analyse (Fearon, Bakermans-Kranenburg, Lapsley en Roisman 2010) toont aan dat kinderen met een onveilige gehechtheid later meer externaliserende gedragsproblemen vertonen dan veilig gehechte kinderen. Bij kinderen met een gedesorganiseerde gehechtheid is het risico op gedragsproblemen het grootst. 

De kwaliteit van de gehechtheidsrelatie op jonge leeftijd voorspelt in belangrijke mate hoe het kind zich op verschillende gebieden ontwikkelt. Zo blijkt uit een review van Schneider, Atkinson en Tardif (2001) dat er verband is tussen de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie op jonge leeftijd en de manier waarop het kind later omgaat met leeftijdgenoten en in staat is hechte vriendschappen op te bouwen. Ook de manier waarop een kind later met stressvolle situaties en gebeurtenissen kan omgaan (coping) houdt verband met de kwaliteit van de gehechtheid op jonge leeftijd (Van IJzendoorn, Schuengel en Bakermans-Kranenburg 1999). Daarnaast zijn ook positieve verbanden aangetoond tussen de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie en cognitieve vaardigheden en taalvaardigheden (Murray en Yingling 2000; O’Connor en McCartney 2007).

stella3

In de praktijk

Hechting in de eerste levensmaanden

Als het kindje eenmaal geïnspecteerd en geaccepteerd is, hecht het kindje zich nog niet gelijk aan de gehechtheidsfiguur. Wel zorgt hij ervoor, (door middel van o.a. huilen, lachen, geluidjes) dat er voor hem gezorgd wordt. Dit lok gedrag en de reacties van de gehechtheidsfiguur (zorggedrag) hierop zijn instinctief. Als ouder kan je bijvoorbeeld moeilijk het huilen van je kind negeren.

In de eerste maanden vindt er matching plaats tussen ouder en kind. De ouder kan goed reageren op de slaap-, waak- en voedingsritmen en kan goed omgaan met de voorkeuren van het kind. Ook het oefenen en succesvol afhandelen van troostprocedures is belangrijk.
Omdat het kind en de ouder er voor elkaar zijn ontstaat er een zogenaamde emotionele beschikbaarheid. De ouder is in staat om goed te reageren op de behoeften van het kind.

Baby’s zijn niet eenkennig en zolang volwassenen vriendelijk zijn, zal een baby niet bang worden. Is een volwassene onvriendelijk, dan zal de baby dat niet meer kunnen terugdraaien en zal bang blijven voor deze persoon. Het is dus belangrijk om vanaf het begin te lachen en vriendelijk te zijn tegen de baby. In de eerste maanden ontstaat de angst om van de ouders gescheiden te worden.

Hechting na het eerste halfjaar

Na ongeveer acht maanden zijn kinderen over het algemeen gehecht aan ten minste één volwassene. Het kind hecht zich niet alleen met de moeder, maar met een klein groepje mensen die nauw betrokken zijn bij de verzorging van het kind.
Wel heeft het kind de meeste voorkeur voor een bepaald persoon, degene die het meest betrokken is bij het kind. Als het kind gescheiden wordt met deze belangrijke persoon, kan dat grote gevolgen hebben als er geen goede vervanging voor is.

Als het kind wat ouder wordt, kan het zelf ook de hechting in stand houden, door bijvoorbeeld achter moeder aan te lopen, zich vastklampen aan moeder.

Er is sprake van veilige gehechtheid als het kind in staat is in een vreemde omgeving toch op verkenning uit te gaan en onderzoekend gedrag vertoont. Het kind mag daarbij op de verzorger steunen; het weet zich veilig. Het is de verzorger die het kind veiligheid en steun verschaft in de vreemde omgeving. Een belangrijk kenmerk van veilige gehechtheid is ook dat het kind weinig angst heeft als er vreemden in de buurt zijn en als de verzorger even weg is raakt hij niet van streek. Als de verzorger terugkeert, begroet hij de verzorger enthousiast en heeft hij behoefte aan knuffelen, nabijheid en warmte.

 

Gehechtheid na het tweede levensjaar

In het begin wordt de gehechtheid voornamelijk in stand gehouden door het lichamelijk bij elkaar zijn. Wanneer het kind begint te praten, wordt dit belangrijk om de gehechtheid in stand te houden. Het wordt nu ook belangrijk dat het kind de gehechtheidspersoon kan vertrouwen.
Het kind begint te beseffen dat het veilig gehecht is, kan het ook relaties aan gaan met andere kinderen en volwassenen.

Vanaf drie jaar kan het kind zijn eigen gehechtheidsgedrag onderdrukken en op die manier rekening houden met zijn gehechtheidsfiguur. Naarmate het kind ouder wordt, kan het zich ook gaan verplaatsen in de gehechtheidsfiguur en vergelijkt het gedrag met zijn eigen gedrag. Ook begint hij met onderhandelen met behulp van bijvoorbeeld schreeuwen. Dit proces noemen we mentaliseren (P.Fonegy-2008).

Als het kind naar school gaat, worden ook andere mensen buiten het gezin belangrijk voor het kind, bijvoorbeeld de juf. Ook andere kinderen worden belangrijk en uiteindelijk leidt dit tot in de adolescentie dat ze zich het meest gaan hechten aan hun partner.
Het is niet zo dat het hechtingsgedrag stopt, het komt nu alleen naar voren in andere situaties, bijvoorbeeld bij een scheiding met de gehechtheidspersoon, angst voor het donker of denkbeeldige fantasiefiguren.

Peutertijd ideaal voor werving van ons zelfvertrouwen

Doordat de peuter groeit op het opslaan van alle herinneringen en ervaringen in de cortex (lange termijn geheugen), zal de peuter vanuit zijn experimentendrang nieuwe ervaringen opdoen. Bij een veilige gehechtheid is het kind verbonden met een ouder of opvoeder welke het helemaal vertrouwt. De peuter bepaalt zelf of de volwassene te vertrouwen is, dus ouders die zeggen dat ze hun kind veilig opvoeden tellen niet mee bij de diagnose van de gehechtheid. De peuter laat in zijn of haar gedrag zien hoe veilig de ontwikkeling is. Ouders doen er goed aan hun kind voortdurend te observeren. Wat laat het kind zien, hoe experimenteert het kind en hoe zorgt het kind voor zijn of haar eigen veiligheid.

Zelfvertrouwen is slechts een onderdeel van de totale zelfwaardering. Een ander belangrijk component is het zelfrespect. In mijn artikel deel 3 ga ik hier verder op in. Eerst de verbinding tussen veilige gehechtheid en het zelfvertrouwen maken.

In de praktijk komt het erop neer, dat je kind zelf aangeeft waar het zich mee bezig wil houden. Vaak is het voor een ouder/opvoeder erg irritant wat het kind doet. Bijvoorbeeld steeds een kastdeurtje open en dicht doen. Dag in en dag uit houdt het kind het vol om gedurende twee maanden zich bezig te houden met het kastdeurtje. Of met de knop van de televisie aan en uit te drukken. Ouders keuren vaak de handeling af, terwijl het voor het kind van levensbelang is in de ontwikkeling. Je zult zien, dat het kind zelf stopt met de activiteit als het begrijpt wat het openen van het kastdeurtje betekent. Het zal mij niet verbazen als je kind later technische vakken kiest op school. Ieder kind heeft zo zijn eigenaardigheden, welke de ouder kunnen irriteren. Als de ouder de activiteit voortdurend afkeurt krijg je onveiligheid in de relatie. Met tot gevolg weinig zelfvertrouwen, omdat het kind zich schikt naar een volwassene. Nogmaals het is voor de ontwikkeling van het kind en het zelfvertrouwen belangrijk, dat het kind ervaart en leert door dingen te doen waar het zelf het accent op legt. Hoe je als ouder hierop kan inspelen zonder geïrriteerd te zijn blijkt uit het volgende voorbeeld.

Mijn oudste zoon kon vroeger zowel met kastdeurtjes spelen als met de aan en uit knop van de televisie. Ik liet hem gewoon zijn gang gaan. Uren besteedde hij (12 maanden oud) aan het opentrekken en dichtdoen van de deurtjes. Zijn gezicht stond op ontdekken, trots zijn en blij. Steeds afwisselen in de hardheid van het dichtdoen. Ik heb toen voor hem een eigen kastje gemaakt met zowel deurtjes als lades en leerde hem daarheen te gaan als hij wilde spelen. De interesse verplaatste zich naar een ander kastje (speciaal zijn kastje). De aan en uit knop was iets moeilijker aan te passen. Ik haalde overdag de stekker uit het stopcontact, zodat de televisie niet reageerde. Een oude radio trok zijn aandacht en zo verplaatste zijn ontwikkeldrang zich van televisie naar iets anders. De totale duur bedroeg twee maanden. Na twee maanden stopte hij onverwacht met de activiteit en ging verder spelen met blokken en duplo. Hij werd ingenieur op latere leeftijd, alleen voelde hij zich daar niet in thuis. Hij wilde graag met techniek bezig zijn, maar ook met mensen. Ik zei altijd, dat hij de ideale psycholoog zou kunnen worden vanwege zijn sensitiviteit. Hij koos voor een nieuwe opleiding in entertainment. Inmiddels is hij nu projectleider en producent van festivals. Een combi van techniek en mensen.

Mijn jongste dochter (nu 13 maanden oud), is er ook eentje van ontdekken. Zij klimt en klautert erg graag. Maakt niet uit hoe de hindernis eruitziet, zij wil klimmen. Ons huis is nu ook niet zo geschikt om overal veilig op te kunnen klimmen. Bij 8 maanden kroop zij al en wilde zelf de trap opklimmen. Tot op de dag vandaag klimt ze naar boven. Tot nu toe zonder vallen. Ze komt ook weer achteruit terug naar beneden. Dagelijks oefenen wij door haar naar boven te laten gaan en naar beneden op verschillende trappen. Gesloten trappen en open trappen en tot overmaat van ramp kiest zij nu ook 90 graden verticale trappen. Ze klimt en klautert.

stella4Voor haar ontwikkeling zijn deze activiteiten erg belangrijk, dus wil zij eigenlijk de hele dag doen. Wij geven als ouders haar veel gelegenheid ermee bezig te zijn, ook al kost het ons juist enorm veel aandacht om haar te volgen en in te grijpen als het niet gaat lukken. Wetende dat deze periode vanzelf weer over gaat en wij zien dat zij met blijheid en vertrouwen de activiteiten onderneemt. Tot nu toe doet zij nog niets waar zij zelf niet achter staat. Zij zoekt letterlijk haar eigen veiligheid op en dan onderneemt zijn de stappen. (foto: zij heeft zelf alles opzij gezet voor zichzelf om te kunnen klimmen. Haar eigen wijsheid en zelfvertrouwen hebben haar daarbij geholpen).

Mijn oudste dochter (nu negen jaar) doet niet voor niets mee met de jaarlijkse nationale turn kampioenschappen. Zij kon nog maar net twee dagen lopen toen zij over een plank over de sloot heen wilde lopen. Zij was 13 maanden oud. Als ouder kijk je hoe diep de val kan zijn en hoe je haar kunt redden, voordat je het startsein geeft. En ja hoor zonder blikken of blozen loopt zij over de sloot.

Als ouder moet je dus kijken wat je kind wil en hoe zij het wil. Je hebt de veiligheid wel in het vizier te houden, echter veel ouders durven zelf niet hun eigen kind te vertrouwen. Zo leert het kind ook geen zelfvertrouwen.

Een oefening in mijn training om de zelfwaardering bij volwassenen te verhogen is eens na te gaan hoeveel “moetjes” de cliënten hebben. Maak zelf maar eens een lijst en je zult ervaren, dat er dingen op staan, waarbij je zelf al aanvoelt, dat het niet per se moet. Moetjes zijn dan ook introjecten of wel aanpassingen uit je jeugd. Het weerhoudt je allemaal om echt met jezelf bezig te zijn en je eigen grenzen te exploreren.

Conclusie:

Het is van cruciaal belang dat de verzorger gevoelig is voor het gehechtheidsgedrag van het kind, zoals gehuil en geroep dat bedoeld is verzorging uit te lokken en hier adequaat op reageert. Want alleen indien de verzorger sensitief is voor de signalen die het kind uitzendt en reageert op het moment dat het kind hem nodig heeft, dan zal het zich geborgen weten en kan het zich op een veilige manier hechten. Het is ook van belang dat de ouder of verzorger van het kind de exploratiedrang ondersteunt en het kind begeleidt bij het uitvoeren. Alleen door te observeren welke kwaliteiten en activiteiten jouw kind specifiek wil uitproberen, kun je vaak onveilige situaties veranderen in veilige situaties, waarbij het kind wel de exploratiedrang tot uitvoering kan brengen. Met name in de periode 9 maanden tot een jaar of drie is het van groot belang je kind datgene te bieden waar het omvraagt. Na deze periode gaan de kinderen in hun kleutertijd over naar het experimenteren in datgene het vraagt en de grens wanneer iets ophoudt. Ouders doen er goed aan consequent te zijn in hun eigen gedrag en goedkeuring. Kleuters moeten over grenzen heen om te ervaren wat consequenties zijn. Steun ze hierbij door duidelijk aan te geven wat wel en wat niet geaccepteerd wordt.

School voor Zelfwaardering

In de training voor ouders/opvoeders wordt veel aandacht besteedt aan het preventief omgaan met grenzen, de manier van bekrachtigen en de exploratiedrang van hun kind. Ook wordt er gekeken naar hun eigen jeugd om eventuele patronen te doorbreken welke ouders tot last zijn. De modules worden binnenkort beschreven op een speciale website www.schoolvoorzelfwaardering.nl (nog even geduld). Voor meer informatie kijk regelmatig op www.vlcounseling.nl.

In het volgende artikel (deel 3) neem ik jullie mee naar de tweede pilaar van zelfwaardering: het zelfrespect en het respect voor anderen. De pubertijd staat voor deze periode en in de gehechtheid is dit de derde fase. Hier kunnen ouders het gedrag van hun kinderen nog bijstellen mocht het ongewenst zijn. Maar daarvoor is een geheel andere interactie nodig tussen ouder en kind.

VLCounseling

Calèche 20
5146 BG Waalwijk
Noord Brabant
Mobiel: 06 10266 452
E-mail: info@vlcounseling.nl

Kijk ook op: www.ruudvanlent.nl

youtube-vl-counseling linked-in-ruud-van-lent facebook-vlcounseling
Website developed and hosted by: Creativedevelopment.nl